In de tuin in Domburg (1920). De kleinkinderen van grootvader Dolf en ‘Omoes’ Charlotte.

Kleinkinden Van den Bergh in Domburg
Foto uit 1920 van tien van de elf kleinkinderen van F.A.L. (Dolf) van den Bergh en C.C. (Charlotte) Zegers Veeckens in Domburg.

De foto kwam deze week in Domburg op tafel in de eetkamer van Carmen Sylva. ‘Wie is nou wie,’ vroegen een achterneef en -nicht, beide nazaten van de eerste jongen in de rij kleinkinderen op de foto. Dat is bijna honderd jaar later soms lastig vast te stellen, maar gelukkig schreef mijn grootmoeder Mats Molkenboer, op de foto nummer vier van links, bij andere foto’s gemaakt in en rond het huis van haar grootouders de namen van haar neven en nichten. Bestudering van die foto’s en vervolgens van websites met historische informatie, zoals het digitale krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek, waarin overlijdens- en geboorte advertenties zijn op te roepen, gaf in een paar uurtjes een vrij volledig beeld van de identiteit van de kinderen op de foto. Het zijn – op een elfde nakomeling na, die in 1920 nog geboren moest worden – alle kleinkinderen van het echtpaar F.A.L. (Dolf) van den Bergh (1848-1932) en C.C. (Charlotte) Zegers Veeckens (1850-1923). Hij was in Tilburg eigenaar van de wollenstoffenfabriek Van den Bergh & Krabbendam, later een N.V. met de naam ‘Beka,’ en kocht, de badplaats al bezoekend vanaf 1893, in 1909 de bovenop het Domburgse duin gelegen villa Carmen Sylva. In datzelfde jaar werd ook zijn eerste kleinkind geboren en deze ‘Mientje’ van den Bergh, de langste en laatste op de foto, opende daarmee een reeks van geboortes in Tilburg en in het Twentse Oldenzaal, waar zijn dochter Jeanne woonde. Met de foto is het resultaat van die reeks in 1920 vastgelegd. Hij is gemaakt in het groen en aan het gras en de boomstruiken te zien, waarschijnlijk in de tuin van Carmen Sylva.

Op de foto staan de kinderen van twee zoons en een dochter, Frits, Dolf en Jeanne van den Bergh. Frits was getrouwd met Anna Maria van Emden, Dolf met Jacoba Cornelia van der Hoeven en Jeanne met de Oldenzaalse textielfabrikant Hermanus Johannes Molkenboer. Zij zou later van haar ouders het bezit van het huis Carmen Sylva overnemen, haar broers dat van de textielfabrieken in Tilburg.

Van links naar rechts zijn te zien in genummerde volgorde:

1. Gijs van den Bergh (1916-2003)
Gijsbert Leonard van den Bergh, zoon van Dolf. Hij was de laatste directeur eigenaar van de AaBe wollenstoffen en wollendekenfabrieken in Tilburg. Hij trouwde tweemaal, met Hannie Stenfert Kroese en met Joy de Monchy en kreeg drie kinderen uit zijn eerste en een dochter uit zijn tweede huwelijk. Zijn nageslacht draagt de namen Van den Bergh, Peek en Van Meeuwen.

2. Herman Molkenboer (1915-1985)
Herman Elisa Molkenboer, zoon van Jeanne. Hij was mede aandeelhouder van de Koninklijke Oldenzaalsche Stoomweverij, voorheen J.H. Molkenboer. Hij trouwde met een kleindochter van Domburgs beroemde dokter J.G. Mezger en vestigde zich na de ondergang van de textielindustrie in Twente met haar in een nieuw huis op het vroegere terrein van Mezger’s villa Irma bij Domburg. Hij kreeg vier kinderen. Zijn nageslacht draagt de namen Molkenboer en Arné.

3. Iet van den Bergh (1915-2004)
Maria Dina van den Bergh, dochter van Frits. Zij bracht een groot deel van haar leven in Zwitserland door, en huwde daar eerst de Amsterdammer Hendrik Schrijver Jr. en daarna Reinhard August Langloh met wie zij drie kinderen kreeg. Haar nageslacht draagt de namen Langloh en Muntinga.

4. Mats Molkenboer (1914-2009)
Martha Cornelia Molkenboer, dochter van Jeanne.
Zij verloor haar eerste echtgenoot Cornelis Kolff toen hij vermist raakte in 1941 bij een poging met twee vrienden naar Engeland te zeilen en huwde tien jaar later met Leendert Pot. Zij was met haar broers en later met haar tweede dochter eigenaar van Carmen Sylva. Haar nageslacht draagt de namen Kolff, Pot, Van Meerten, Helb en De Brauw.

5. To van den Bergh (1914-1990)
Antonia Johanna van den Bergh, dochter van Dolf. Zij huwde en scheidde van mr Scato Nicolaas van Opstall, van wie de moeder een Molkenboer was en een tante van Mats, Dolf en Herman. In tweede echt huwde ze mr J.F. Sachse. Haar nageslacht draagt de namen Van Opstall en Olland.

6. Betty van den Bergh (1913-1983)
Elisabeth Frederica van den Bergh, dochter van Frits. Zij huwde Paul Jacques Rubens, die directeur werd van de onderneming van zijn schoonfamilie. Zij kregen drie kinderen van wie minstens twee zoons en haar nageslacht draagt de naam Rubens.

7. Dolf van den Bergh (1912-1996)
Adolf van den Bergh, zoon van Dolf. Hij verliet na enige jaren de directie van de ondernemingen van zijn vader en grootvader en vestigde zich lange tijd in Canada om op latere leeftijd te trouwen met Flora Johanna Kloek met wie hij woonde in Den Haag.

8. Dolf Molkenboer (1912-2007)
Adolf Molkenboer, zoon van Jeanne. Hij was de laatste directeur aandeelhouder van de Molkenboer fabriek in Oldenzaal. Hij trouwde tweemaal, eerst met Elisabeth M. van der Hoeven, later met Helene Wildervanck de Blécourt. Beide huwelijken bleven zonder kinderen, maar hij onderhield goede relaties met de kinderen van zijn tweede vrouw uit haar eerste huwelijk. Haar nageslacht draagt de namen Meihuizen en Boelen.

9. Lotty van den Bergh (1910-2002)
Charlotte Adolphine van den Bergh, dochter van Frits. Zij trouwde met Wim Kars die de directie voerde van de door zijn schoonvader overgenomen fabriek Swagemakers-Caesar. Zij kreeg een zoon en drie dochters en haar nageslacht draagt de namen Kars, Regout, Jonker Roelants en Schutte.

10. Mientje van den Bergh (1909-1993)
Wilhelmina Helena Maria van den Bergh, dochter van Frits. Zij huwde de assuradeur Philippus F.A.M. Taminiau en kreeg twee dochters. Haar nageslacht draagt de namen Stork en Constandse.

Op de foto ontbreekt de in 1920 nog niet geboren:

11. Annemarie van den Bergh (1922-2005)
Annemarie van den Bergh, dochter van Frits, huwde en scheidde van Frederik Hendrik Rubens en kreeg een dochter. Haar nageslacht draagt de namen Rubens en Stork.

Noot:
– De getoonde foto is een betrekkelijk recente kopie die los is toegevoegd en bewaard in een origineel album van Adolf Molkenboer dat de jaren 1916-1933 beslaat. Achterop staat geschreven ‘Domburg 1919 / 1920.’ Vergelijking met andere foto’s suggereert dat 1920 het juiste jaar is.

Bronnen (geraadpleegd op 29 en 30 juli 2019):
– Foto-albums in het archief van Carmen Sylva (1889-2019) en omschrijvingen toegevoegd door M.C. Pot-Molkenboer in de jaren 1990-2009.
– Regionaal Archief Tilburg; de inventaris van het archief van de ‘Wollenstoffenfabriek Van den Bergh & Krabbendam (Beka) te Tilburg.’

– Wikimiddenbrabant, artikel ‘Beka Van den Bergh Krabbendam
– Familie-advertenties op naam en jaar gezocht via het digitale krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek op delpher.nl.
– Op genealogieonline de van bronnen voorziene Stamboom Van Emden, Amsterdam-Suriname-Breda

Zeehond logerend te Domburg

Zeehond met boxer te Domburg
Zeehond voor Carmen Sylva met de boxer van Dolf Molkenboer, Domburg rond 1953.

De fotootjes, ze zijn maar klein, stonden jaren in een geïmproviseerd lijstje op een oude piano. Hoofdpersoon is een jonge zeehond, die zich op het strand zonder moeder als ‘huiler’ te vondeling had gelegd en door de badgast Leendert Pot werd geadopteerd en vanuit het huis Carmen Sylva enkele weken lang meermaal daags naar zee gedragen. Met een schare kinderen achter zich aan, als de rattenvanger van Hamelen, zo wordt gezegd, ging het in optocht naar zee, waar het jonge beest vanuit de armen van Pot een eindje mocht zwemmen, maar in die armen steeds vrijwillig weer terugkwam. Op het duin sliep hij in een kamer met uitzicht op het dorp en werd in de wastafel gewassen. En overdag tussen het zwemmen door luierde de zwemhond op het terras wat met zijn verre neef, de boxer van Dolf Molkenboer – die later werd opgevolgd door de boxer Bruno – en werd daar gevoed met melk of soms misschien met goede haring van ’t Groentje.

zeehond-dombrug
Zeehond voor Carmen Sylva met Dolf Molkenboer, Domburg rond 1953.

Op de foto’s zijn de zwagers Dolf Molkenboer en Leendert Pot in de weer met het soort werkzaamheden, dat tegenwoordig georganiseerd in Pieterburen plaatsvindt. De bestemming van deze zeehond werd echter na weken zoeken de tuin van Carmen Sylva, waar een agent van politie hem met zijn dienstwapen van zijn bestaan tussen de mensen verloste. Voor een opvolger die zich enkele jaren later zonder moeder op het strand aandiende, kon wel een opvangplek worden gevonden. De dierentuin in Antwerpen bleek een vacature te hebben, als het beest daar tenminste niet stiekem aan de ijsberen werd gevoerd.

Zeehond-Domburg
Leendert Pot voedt een jonge zeehond voor Carmen Sylva, Domburg rond 1953.

Het eerste zeehondje ligt begraven in een hoekje en inmiddels onder de bosjes in de tuin van Carmen Sylva en kreeg later naast zich Bruno. Beiden hadden een graf met een versiering van schelpen. Archeologen zullen daarom ooit wel vreemde dingen schrijven over de gebruiken van Domburgse badgasten.

zeehond-carmen-sylva
Zeehond in Carmen Sylva, Domburg rond 1953.

Het eerlijk plagiaat van Aldenbrück, h.o.n. J.M. Farina

Franz Altenbrück
Overlijdensadvertentie Franz Aldenbrück in de Neue Freie Presse van 12 februari 1900.

Hij wordt op Walcheren soms in herinnering gebracht als “de Eau de Cologne magnaat Aldenbrück von Brühl.” Gisteren nog door een belgische reisbegeleider die met luidspreker zelfs een groep oude dames in het frans vertelde dat Aldenbrück als eerste badgast in Domburg een huis op het duin liet bouwen. Gewoon Franz Aldenbrück was zijn naam en hij woonde – ten onrechte noemt men hem daarom in Nederlandse geschriften wel “von” (1) – in het plaatsje Brühl bij Keulen (2). Daar had hij kennelijk met succes iets te maken met een onderneming in reukwater, maar omdat heel de wereld “eau de cologne” produceert, had ik om een uitgebreider verhaal over Aldenbrück nooit zoveel gemaald. Totdat vorige week iemand geboren in Noordrijn-Westfalen mij vroeg of de bouwheer van zowel Carmen Sylva als de niet meer bestaande villa Marie iets te maken heeft gehad met een familie die eau de cologne zou hebben uitgevonden en beroemd gemaakt. Niet slechts een familie was dat, maar een heuse dynastie van italiaanse parfumeurs met de naam Farina, van wie er één, op advies van een oom in nota bene Maastricht, zich in de achttiende eeuw in de stad Keulen heeft gevestigd. De nazaten van een neefje verkopen daar nog steeds een beweerde ‘originele Eau de Cologne’ onder de naam Farina gegenüber – omdat de winkel oorspronkelijk tegenover de Jülichplatz gevestigd was (3). De baas is anno 2017 Johann Maria Farina XIX (de negentiende) en het leek me niet dat Franz Aldenbrück bij zulk een historische optocht hoorde (4). De vraag was echter gesteld en het zijn zulke kleine vragen die alle grotere geschiedenis zowel aan- als uitwijzen en die in het digitaal tijdperk bovendien in korte tijd kunnen worden opgezocht. Als je een poging waagt, kom je terecht in een vroeg industrieel tijdperk waarin handelsnamen en beeldmerken nog met mensen en plaatsen samenhingen en niet door speciale wetten voor kennis en producten werden beschermd. En bovendien duik je vanaf Aldenbrücks duin in Domburg in een affaire die aan de ontwikkeling van het merkenrecht in Duitsland ten grondslag heeft gelegen.

Apollonia Aldenbrück

Die affaire wordt voor de buitenwereld zichtbaar in 1838 wanneer in een reeks advertenties in verschillende Duitse kranten de firma ‘Johann Maria Farina, tegenover de Jülichsplatz,’ lezers waarschuwt voor verwarring met mevrouw Apollonia Aldenbrück die handelt onder de naam ‘Johann Maria Farina, tegenover de Jülichsplatz No. 2,’ zich de oudste fabrikant van echt Keuls water noemt en leverancier van verschillende hoven. De plaatser van de advertentie stelt dat hij nimmer met iemand een overeenkomst heeft gesloten en slechts vanuit zijn oorspronkelijke winkel tegenover de Jülichsplatz zijn zaak drijft (5). Hij ondertekent met ‘Johann Maria Farina,’ maar latere verslagen van rechtszaken wijzen uit dat hij de bedrijsleider Carl Anton Farina was. Van hem en zijn familie vindt men hier een groepsportret voor hun buitengoed de Hagerhof.

Deel van een advertentie van Carl Anton Farina gericht tegen Apollonia Aldenbrück, beiden handelend onder de naam ‘Johann Maria Farina gegenüber dem Jülichplatz.’ Zij met de toevoeging ‘Nr. 2.’

Mevrouw Altenbrück lijkt echter overtuigd van haar rechten en dient de klager in de krant van repliek en stelt dat Carl Anton Farina zich de naam van de onderneming zelf heeft aangemeten, maar de flessen Keuls water uit haar fabriek gemerkt zijn met een wettig verkregen handels- en familiezegel van Farina uit 1664 (6). Latere berichten over rechtszaken, verderop genoemd, wijzen uit dat in 1838 niet alleen met advertenties het handelsgeschil is uitgevochten, maar dat Carl Anton Farina mevrouw Aldenbrück ook in rechte heeft aangepakt; en geheel zonder succes. De rechtbank stelde haar in het gelijk omdat Aldenbrück zich baseerde op een overeenkomst uit 1836 tot samenwerking onder firma van – vast haar echtgenoot – Franz Benedict Friedrich (Fritz) Aldenbrück met ene Johann Maria Farina, die door de rechtbank werd gezien als stammend uit de familie van de oorspronkelijke bereider van Keuls water. Hij was vermoedelijk een neef uit een tak van de familie Farina, die zich in Düsseldorf had gevestigd handelend in parfums en ‘galanterieën’ – een mooi woord is dat (7).
Ook tot Nederland dringt de affaire door. In de Rotterdamse Courant bijvoorbeeld van 14 augustus 1838 plaatst mevrouw Aldenbrück een advertentie om te waarschuwen tegen de fabriek van Charles Antoine Farina onmiddellijk gevolgd door een advertentie van haar verkoper in Rotterdam: ene P.J. Claus Jr. in de Wijnstraat.

Internationale campagne tegen ‘Mrs. Aldenbruck’

Het is na de verloren rechtszaken in 1838 een paar jaren rustig in de berichten, maar in 1845, misschien niet toevallig een jaar na het overlijden van de pater familias van de familie Farina in Keulen (8), plaatst Carl Anton’s Farina’s Farina gegenüber in een hele reeks internationale reisgidsen, zoals hieronder A Hand-book for Travellers on the Continent van John Murray, een advertentie waarin de firma zichzelf neerzet als de enige echte fabriek van Eau de Cologne en bezoekers aan ‘Cologne on Rhine’ waarschuwt voor de misleiding van ‘Mrs. Aldenbruck.’

Advertentie tegen ‘Mrs. Aldenbrueck’ gericht in A hand-book for travellers on the continent by John Murray, Londen 1845.

Proces na het overlijden van de partner J.M. Farina van Aldenbrück en een nieuwe firmant met dezelfde naam

Binnen vier dagen moet Aldenbrück stoppen met het gebruik van de naam Farina heeft de rechter beslist. En die ook van zijn gevel laten halen. Zo luidt een bericht van een verslaggever uit Pruissen, in welk land Keulen dan ligt, in de Beierse Allgemeine Zeitung van 22 december 1854 (9). Wat blijkt: de medefirmant Johann Maria Farina van Fritz Aldenbrück, van wie de gezamenlijke firma zich intussen Farina gegenüber Julichsplatz Nr. 4 noemt, is al in 1851 in Italië overleden en daarmee verviel het recht van de firma zich naar Johann Maria Farina te noemen. Einde oefening voor het handelsmerk van Aldenbrück, lijkt dat, maar wie echter de kranten enkele maanden doorbladert, ontdekt dat Aldenbrück voor dat probleem vrij snel een oplossing heeft gevonden. Hij tovert uit Dusseldorf een jonge Johann Maria Farina tevoorschijn uit de familie van de parfumeurs en gaat met die nieuwe firmant onverstoorbaar verder (10) (11).

Merkenrechtelijk is de onmogelijkheid van zulk handelen nog niet geregeld. Het is uiteindelijk een andere telg van de familie Farina, Jean Marie Farina (1809-1880), die zich er met succes voor inspant dat er in Duitsland in 1874 een wet wordt aangenomen die merken beschermt. Het zou echter voor een rechtshistoricus in een tijd dat zoveel winkels claimen oorspronkelijke en ‘eerlijke’ producten te verkopen best aardig zijn de argumenten die de ondernemende Apollonia Aldenbrück bij gebrek aan merken beschermende wetten met succes hanteerde om de integriteit van haar handelen te verdedigen. Waarom bijvoorbeeld zou in een famile van ambachtslieden één enkele de naam in exclusiviteit mogen gebruiken en niet iedereen in Keulen ‘Keuls water’ kunnen fabriceren als klanten zelf wel kunnen vaststellen dat een nieuw recept frisser ruikt dan een geheim, en overigens onbewijsbaar, oud recept?

Erkenning in Wenen, Londen, Damascus en Zierikzee

Dat ondanks de juridische en publicitaire bezwaren van de concurrent Farina gegenüber Nr. 4 door velen als volstrekt legitiem werd beschouwd, blijkt uit de lijst van hofleveranciers van ‘het keizerlijk en koninklijk hof’ van Oostenrijk en Hongarije in 1899, waarop beide Farina’s gegenüber voorkomen als leveranciers van eau de cologne. Enige landen verderop heeft de firma Aldenbrück met Farina ook succes. In de nagelaten archieven van de eerste Pruissische consul in Damascus blijkt van een uitgebreide handelscorrespondentie met Fritz Aldenbrück tussen 1851 en 1868 (12). In de inhoudsopgave vermeldt de auteur wel, met de blik achteraf, dat Aldenbrück de naam Johann Maria Farina gebruikte voor plagiaat en dat daartegen uitvoerig is geprocedeerd tot 1875, waarna een verbod zou zijn gevolgd. Dat verbod gold dan vermoedelijk alleen voor het “gegenüber Jülichsplatz” deel van de naam en verklaart waarom de overlijdensadvertentie van Franz Aldenbrück, onderaan deze bijdrage, alleen nog spreekt van een ander adres van de firma Aldenbrück: “Johann Maria Farina gegenüber dem Neumarkt.” Onder deze merknaam kon, volgens een advertentie in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 7 juni 1852, het ‘PUIKS-PUIK’ van de eau de cologne’s geleverd worden bij ondermeer C. Vreeke in Goes. De advertentie haalt ijdel een brief aan van de particulier secretaris van de burgemeester van Londen over spuitende fonteinen met het spul in de balzalen van Buckingham Palace tijdens de wereldtentoonstelling (13). Of de eau de cologne ook in het Badpaviljoen vloeide en of Aldenbrück zakelijke belangen met de hofkneder dokter Mezger deelde, weet ik niet.

Uit: de Zierikzeesche Nieuwsbode, 7 juni 1852.

Een kamer met reclameplaatjes in Villa Marie

Een persoonlijk bericht over Franz Aldenbrück (14) treft men in het Domburgs Badnieuws van 11 augustus 1973 in een artikel ‘Hoe het vroeger was III.’ Daarin schrijft niemand minder dan J.C. van Schagen, in wiens naam het eenvoudige wandelpad over de duinen tot heuse boulevard is verheven, het volgende over hem in een vergelijking met een andere badgast: “Aldenbrück zag ik veel liever, hij was een zachte, stille, oude man en hij bleef je van het lijf.” Zijn tweede bouwwerk op het duin, de villa Marie (1889), had voor Van Schagen als kind bovendien “een speciale attractie: er zou een kamer zijn geweest, die van onder tot boven met reclameblaadjes was behangen – die plaatjes, dat was toen echt een nouveauté. Het ideaal, die kamer eens te mogen zien is nooit verwezenlijkt. Zo is het leven.”
Lezend over het slepend juridisch gestoei van Aldenbrück met Farina over het gebruik van namen, zegels, plaatsaanduiding en beeldmerken, kon ik me bij de urgentie en humoristische betekenis van zo’n kamer voor Aldenbrück wel iets voorstellen. Hij was de belangrijkste, maar niet de enige Farina ‘plagiator’ in Keulen. Van een andere onderneming, die uiteindelijk de naam Farina door de rechter geheel werd ontzegd, rest nog wel het enige bij de drogist in de Amsterdamse Leidsestraat verkrijgbare ‘Echt Kölnisch Wasser” dat nu genoemd wordt slechts naar het huisnummer (of gegenüber) van de fabriek in Keulen: 4711. Het schijnt dezelfde eau de cologne te zijn, die op de onvermijdelijke ‘after diner’ doekjes aan vliegtuigpassagiers wordt verstrekt. Alleen daarom al ruikt het wat goedkoop. Om Chris van Schagen nog wat hoop te geven op posthuum geluk: er liggen bij de kamer van koophandel in Keulen wat archiefmappen uit de nalatenschap van Franz Aldenbrück met daarin, volgens een medewerker, naast recepten en rekeningen, op zijn minst een enkele foto uit Domburg. Het zal van die kamer wel niet zijn, maar ik ga er toch eens goed naar laten zoeken en van het resultaat hier later berichten (15).

(1) Wierd Duk in ‘Mijn opa poetste nog de schoenen van die lui,’ Nieuwsblad van het Noorden, 16 november 1990, op delpher.nl.
(2) Het Domburgs Badnieuws vermeldt hem van 1886 tot en met 1899 bijna jaarlijks als aangekomen vreemdeling (krantenbankzeeland.nl).
(3) ‘Johann Maria Farina gegenüber dem Jülichs-Platz’ op de Duitse Wikipedia, 3 september 2017.
(4) Johann Maria Farina XIX op de Duitse Wikipedia, 31 augustus 2017.
(5) Bijvoorbeeld op 18 juli 1838 in de Frankfurther Ober-Postamts-Zeitung en Der Bayerische Landbode en een week later op 24 juli in Die Bayer’sche Landbötin.
(6) De Augsburger Allgemeine Zeitung van 6 augustus 1838.
(7) ‘Italiëner in Düsseldorf,’ de Duitse Wikipedia, 1 september 2017.
(8) Johann Baptist Farina op de Duitse Wikipedia, 3 september 2017.
(9) Bericht uit ‘Preussen, Köln, 14 Dec.‘ in Allgemeine Zeitung, München 22 December 1854, p. 5685. (via bavarikon.de.)(x) Liste der k.u.k. Hoflieferanten 1899, Duitse Wikipedia, 29 Augustus 2017, zich baserende op het Handbuch – Allerhöchsten Hofes – Hofstaates Seiner K. und K. Apostolischen Majestät, Wenen 1899.
(10) Beilage zu Nr 239 der Allgemeine Zeitung, München 27 augustus 1855, p. 3822.
(11) Publicatie door Johann Maria Farina gegenüber Jülichsplatz Nr. 4 (F.B. Friedrich Aldenbrück) in Beilage zu Nr. 281 der Allgemeine Zeitung, München 8 oktober 1855, p. 4494. (via bavarikon.de.)
(12) Deutscher Handel mit Syrien (Korrespondenz mit J.G. Wetzenstein) in Ingeborg Huhn, Der Nachlass des Orientalisten Johann Gottfried Wetzenstein in der Handschriftenabteilung der Staatsbibliotheek zu Berlin, Wiesbaden 2006.
(13) Vind op Krantenbank Zeeland.
(14) Ik veronderstel dat Franz Aldenbruck een zoon of althans directe familie is van Apollonia Aldenbrück (meisjesnaam onbekend) en Franz Benedict Friedrich Aldenbrück, die de eau de cologne onderneming(en) met twee opvolgende firmanten Johann Maria Farina hebben opgericht en geleid, maar complete genealogische gegevens heb ik niet online kunnen vinden. Het zou ook om drie generaties kunnen gaan, dan was Apollonia de grootmoeder van de Domburgse Franz Aldenbrück.
(15) Industrie- und Handelskammer zu Köln, Rheinisch-Westfälisch Wirtschaftsarchiv, Nachlass Franz Aldenbrück, Abt. 405(x) Ausserordentliche Beilage zur Allgemeinen Zeitung Nro. 131 und 132, 23 maar 1836, p 528.